Het was zaterdagavond 11 mei, een zeldzaam warme avond in dit koude en natte voorjaar. Op de grens van de gemeentes Oisterwijk en Oirschot zat een bioloog gebiologeerd naar een verlicht laken te staren terwijl op de achtergrond zijn echtgenote in diep gesprek was met de grondeigenaar. Plots kwam uit het diepste duister een neushoorn het toneel op. Ondanks zijn formidabele grootte wist zij bijna ongezien te verschijnen. Gelukkig had genoemde bioloog veel ervaring met groot wild en trad hij onbevreesd het monster tegemoet. Na een kortstondige ontmoeting had het machtige beest het wel gezien. Rustig verdween het weer in de duisternis, alle tweebenige aanwezigen in ademloze verwondering achterlatend.

Bij nadere beschouwing had deze neushoorn echter twee poten meer dan normaal. Het was dan ook geen Afrikaans of Aziatisch zoogdier die op wereldreis was maar een neushoornkever. Zeker geen alledaags dier die we zomaar langs de weg tegen zouden kunnen komen in Beers, Spoordonk of Oirschot. In zuidelijker en warmere streken komen verschillende soorten voor, de één nog fraaier gekleurd en versierd dan de ander. Verre verwanten in ons kikkerlandje zijn het nog zeldzamere vliegend hert en de super algemene meikever.

Neushoornkevers waren ooit bosbewoners maar toen zesduizend jaar geleden de grootschalige kap voor de aanleg van akkers in gang gezet werd zat het dier voor een groot dilemma. Eigenlijk waren de Europese winters toch al veel te koud voor de opgroeiende jeugd en vertrekken werd een serieuze optie. Maar met een klein beetje geduld verscheen er licht aan de horizon. Die rare houthakkers lieten enorme bergen zaagsel achter. Nog mooier waren grote composthopen van rottend plantmateriaal. Dit was wat hun kroost graag zag. Gemakkelijk naar binnen te werken voedsel en zeker als schimmels ook nog eens de zaak voor verteerd hadden was het helemaal feest. Naarmate er meer plantaardig materiaal op de hoop gegooid begon het ook nog eens lekker te broeien. Voor echte koukleumen was dit een uitkomst en de groei van de keverlarven kon daarmee naar de hoogste versnelling gaan. Eerste duurde het vijf jaar totdat ze eindelijk volwassen waren en nu kon het in drie jaar. Eenmaal verpopt en daarna uitgekomen als kever waren er weinig wensen meer over. Een beetje boomsap voor de broodnodige energie is voldoende voor het enige waarin de kevers werkelijk geïnteresseerd zijn: voortplanting. Is de paring geweest en de eieren gelegd? Dan is het gebeurd met de neushoornkever.

En toen kwam de twintigste eeuw. Houtzagerijen werden gesloten en vervangen door enorme fabrieken. Zaagsel werd niet meer gedumpt maar verwerkt tot nieuwe grondstoffen. Intensivering van vooral de tuinbouw zorgde voor het verdwijnen van composthopen. En toch wist de neushoornkever ook deze aanslag te overleven. Heel geleidelijk aan begint de populatie weer wat te groeien. Dat de kever uitgerekend aan de westelijke punt van onze gemeente opdook is niet verwonderlijk. Het natuurbos op de toppen van de Bekersbergse zandduinen staat vol met boomlijken die geleidelijk als pulp uit elkaar vallen. En bij de voormalige boerderij wordt tegenwoordig volop gezaagd voor het stoken van een enorme verwarmingsketel. Dat daar zaagsel bij vrij komt betekent een dik belegde boterham voor de neushoorn kinderen.

Beste lezers: u bent gewaarschuwd: ook in onze contreien wordt groot wild gezien.