Ik weet uiteraard niet hoe het u vergaat, waarde lezer (m/v/h), maar met de kou van de afgelopen weken heb ik vaak de neiging heerlijk weg te kruipen onder onze dekbedden en pas weer wakker te worden als een maarts lentezonnetje mijn neus streelt. Nu weet ik uiteraard ook nog hoe het was in de jaren zestig. IJsbloemen op de ramen, min twintig graden en die verhipte kolenkachel weer eens uit. En als oudste onderdeurtje mocht ik er dus elke donkere ochtend uit om de pikzwarte kolenkit te vullen met nog donkerder brokken steenkool.

Voor een vlinder is er geen dekbed maar wel een fijn warm plekje in huis. Onze schrijvende en vissende pastor Wilfred van Nunen gaf er op 12 januari aandacht aan op zijn populaire Facebook pagina. Meestal wordt dit medium gebruikt om groot, groter, grootst te gaan met alweer een snoekbaars of meerval, maar Wilfred is niet alleen een al of niet evangelische visser. De goede man bekommert zich ook om klein leed. Een dagpauwoog was te vroeg wakker geworden in zijn pastorie en mocht zich vervolgens verheugen in een liefdevolle omarming van onze pastor. Zacht en teder werd het beestje naar een plekje op zolder gebracht om daar in alle rust verder te slapen.

Het aantal soorten insecten wat op deze manier de koude tijd door probeert te komen is niet zo groot. De citroenvlinder hoort er bij maar die zal nooit binnenshuis de warmte opzoeken. Een plekje tussen schorsspleten is al ruim voldoende. Fraaie nachtvlinders als roesje en hopsnuituil zijn wel vaak bij dagpauwogen en een enkele atalanta te vinden. Schuurtjes en zolders zijn dan favoriet.

Ook egels zijn heerlijke winter snurkers maar als de temperatuur maar even omhoog gaat worden ze wakker voor een kleine snack. Een verkleumde worm of een overwinterende heesterslak gaan er dan prima in.

Vleermuizen doen het wat efficiënter. Even wakker worden en de vleugels strekken is prettig, maar het liefst blijven ze bijna verstard hangen of liggen op hun favoriete plekje. Voor onze grote rosse vleermuizen is dat niet meer dan een holle boom. Andere soorten zoeken in de spouwmuur een plekje. Grootoor en dwergvleermuis zijn daar verzot op. Niet te warm, niet te koud en niet te vochtig. Watervleermuis, meer- en baardvleermuis zijn niet te beroerd om tientallen kilometers af te leggen. Eens naar allerlei natuurlijke holen en grotten, tegenwoordig naar oude bunkers en vleermuiskelders. Lang geleden mocht ik een aantal jaren mee met vleermuistellers richting de Zuid-Limburgse mergelgrotten. En dan blijkt dat ze kennelijk elk jaar dezelfde plek kiezen. Letterlijk tot op de meter nauwkeurig was te voorspellen waar een bepaalde soort zou hangen en vrijwel altijd klopte dat. En om het verhaal nog vreemder te maken wisten ze ook nog precies aan te voelen wanneer het buiten weer warm genoeg was voor een overvloedige insecten maaltijd. Bedenk wel dat in een donkere grot temperatuur en vochtigheid altijd constant zijn. En er komt echt geen maffe bioloog langs om hen wakker te maken en mee naar buiten te nemen.

Winterslaap, buitengewoon efficiënt om zo de koude en natte Hollandse winter te overleven.