Eens was het een heideveld, daarna werd het een akker en tot een jaar geleden groeide er mais op bakken vol drijfmest tussen Bekersveld en Stille Wille. Maar tijden veranderen en sinds dit jaar ligt er een groene grasmat gelardeerd met jonge fruitbomen die mogen uitgroeien tot aan de Oirschotse hemel. Voor het zover is wordt het perceel begraasd door een vijftal Aziatische sika herten. In de zomermaanden net zo gevlekt als het bekende damhert maar kleiner en de bok loopt rond met een normaal hertengewei en geen afgeplatte schoffels. In de winter is de kleur donkerder, zeker de heren kiezen dan voor een bijna zwarte jas.

Dit was voor mij een opstapje naar wat overpeinzingen over Brabantse herten. Hoe het was maar ook hoe het zal worden.

Lang geleden, ver voordat de schrijfkunst uitgevonden werd, liepen er in onze contreien vijf soorten herten rond. Drie zijn verdwenen in de nevelen van de tijd, één wist maar ternauwernood te overleven en nummer vier werd afgeschoten en toch maar weer teruggebracht. Reuzenherten met hun meters brede geweien zwierven tijdens de net wat warmere perioden in de laatste ijstijd over de met wat lage bomen begroeide Brabantse taiga. Rendierkuddes waren wat meer bestand tegen kou en konden het prima uithouden op de toendra. Daar zullen ze ook bejaagd zijn door onze verste voorouders die dan ook toepasselijk rendierjagers genoemd werden.

Ongeveer tienduizend jaar geleden werd het warmer, bossen keerden terug en dat betekende een volgend hoofdstuk in het herten verhaal. Rendieren waren als eerste verdwenen, hoe lang de reuzenherten het nog volgehouden hebben is onbekend. Maar er verschenen nieuwe spelers op het toneel. De ooibossen langs de rivieren en de venige getijdegebieden bleken ideaal voor de grote platvoet. Elanden die we nu nog kennen uit Scandinavië en Polen waren tot ver in de Romeinse tijd nog redelijk algemeen. In 1025 wordt boven de grote rivieren zelfs nog een jachtvergunning afgegeven. Daarna verdwijnt echter elk spoor van dit machtige dier. Wat overbleef waren edelhert en ree. Dieren die het uitstekend kunnen vinden in wat drogere bossen en overal algemeen waren. Jacht was een privilege van de adel en zo was het de natuur die feitelijk de stand reguleerde. Helaas ontsnapten ook zij niet aan de steeds verder gaande ontginning. Halverwege de negentiende eeuw was Brabant grotendeels een kaal landschap van uitgestrekte heidevelden, gigantische zandverstuivingen, ondoordringbare Peel venen en hier en daar nog wat kleine geriefbosjes. Met de aanleg van landgoederen en de komst van de eerste productiebossen rond 1880 kregen edelherten en reeën nieuwe kansen. Ongebreideld afschot zou het edelhert echter de das om doen en ook de ree had het moeilijk. Pas met veranderde inzichten rond natuurbeheer in de jaren zeventig bleek de reeën populatie zich fors te kunnen uitbreiden. Roofdieren waren systematisch uitgeroeid en de jacht werd beperkt door vergunningen. In deze eeuw zien we de lucht verder opklaren. Edelherten zijn weer terug in het Groene Hart en breiden zich vanuit Liempde verder uit. Het ree zal zich blijven uitbreiden, maar door de komst van zijn natuurlijke predator, de wolf, wel zijn gedrag gaan aanpassen.

Naast de Brabantse vijf zijn er ook nog wat Aziatische exoten die zelden verwilderen. Sika, damhert en het Indonesische muskushert zijn daarvan de meest bekende. In de komende wintermaanden zult u vooral kunnen genieten van reeën die dan weer uit de beschutting komen en op akkers op zoek gaan naar oogst restanten.