Het restaurantje waar wij ons gezinsuitje in 2008 hadden beoogd leek al aardig vol. Zelfs alle barkrukken waren bezet: altijd een goed teken. We werden naar een tafeltje op de sfeervolle eerste verdieping geloodst. Het leek me een pand uit de door Balkenende zo geprezen VOC-glorietijd. Dikke houten balken en kleine raampjes, edelkitsch op de vensterbanken.
Het etentje verliep vlekkeloos. Het vlees mals, de vis vers, onze kinderen aten voorbeeldig hun bordjes leeg en keuvelen samen meisjesdingen. Wat wilden vakantievierende ouders nog meer? Genietend keken wij van de kinderen naar elkaar. De sfeer was perfect: als dat zo doorgaat wordt het ook nog een nacht die je alleen in fillums ziet, bedacht ik sluw.
Twee tafeltjes verder was de sfeer minder harmonieus. Het gezin iets priller dan wij, het zoontje een jaartje of twee ouder dan zijn zusje, beiden iets jonger dan ons kroost, schatte mijn geoefend papa-oog. Keer op keer kroop dochterlief snikkend bij moeder op schoot. ‘Hij doet het weer, mam, steeds als jullie niet kijken.’ Ondertussen zat ‘hij’ de onschuld te spelen achter zijn Donald Duck. Telkens werden de schermutselingen gesust, steeds wakkerde de vlam weer op.
‘Mam, hij blijft me maar uitdagen!’ Ik moest zeggen: hij was een prof. Genoemde uitdagingen waren dusdanig getimed, dat zijn ouders ze steeds nét niet zagen. Wij en andere gasten van belendende tafeltjes ook niet. Het meisje werd steeds wanhopiger onder zoveel onrecht en begon met gierende uithalen te huilen. Moeder werd tot de rand gedreven. Rood aangelopen schoof ze het kind door naar vader en greep de fles, goot haar glas tot de rand vol en dronk het in één teug leeg. Vaders glas bleef onaangeroerd. Het voorgerecht werd koud geworden afgeserveerd. ‘Nou doet ie het weer en jullie zien helemaal niks!!’, blèrde het meisje nu op volle sterkte. Hoofden draaiden als zonnebloemen naar de zon daar. Toen namen wij, slechts één keer, een onderdrukte proest waar, achter de Donald Duck. Het gezin stond op, drie gangen werden ongegeten afgerekend. De vrouw gooide nu, de jas al aan, ongegeneerd de fles aan de lippen, alvorens over de rokende puinhopen van de avond achter haar gezin aan te waggelen, de fles bungelend in haar machteloze hand.
Het verplichte ‘Prettige avond nog…’ van de ober aan de deur deed ons huiveren.
Huize Zwanenzang. Een gure novemberavond, 2049. Gerinkel van lepeltjes in kopjes, de solarpowered koekoeksklok tikt. ‘Leuk dat je weer eens langskomt jongen, het is alweer even geleden’, krast het kromme moeke vanuit haar relaxzetel. Vader ritselt wat achter zijn kruiswoordboekje. ‘Ach, man, schei toch uit’, bitst ze de grijsaard toe. ‘Dat doet ie nou steeds: van die misselijke gebaartjes, de smiecht. ‘Ik zag niks’, stamelt zoonlief. ‘Ja, zo leep is ie wel, de ouwe gluiperd. Laatst heeft ie mijn flesje advocaat aangelengd met vloeibare Croma. Twee dagen op het toilet gezeten. Grijp dan toch in zoon, jij bent de oudste!’, sist ze op samenzweerderige toon. Verbijsterd blikt hij naar de perkamenten hoofdjes. ‘En wat ie vorige week deed, met mijn krulspelden…’, vervolgt het moeke.
Vijf kwartier later strompelt hij hyperventilerend door de draaideur de kille wind in. Op de tweede etage zien twee oudjes hoe hij met piepende banden de parkeerplaats af stuift. Ze lachen hun valse tanden bloot en maken een High Five: 1-1.