In het Oirschots Weekjournaal van week 38 konden we lezen hoe de vergrijzing toeslaat bij onze zeer geachte redacteur en veelschrijver Rens. Twijfelend of hij nog met één machtige sprong de breedste sloten kan bedwingen of met een enkelfractuur steunend en kreunend aan de overzijde moet blijven wachten tot een barmhartige Beerser, Sporringse of Oirschotse heer of dame hem de hand zal rijken. Steeds verder kalend en vergetend dat op hersenen echt geen haar kunnen groeien, zoals wijze grootmoeders vroeger declameerden. In mijn kronkelige en groen uitgeslagen brein vroeg ik mij meteen af hoe dat nu eigenlijk in de natuur zit. Veel vlindersoorten leven maar enkele dagen, een koolmeesje een paar jaar, grote landschildpadden tweehonderdvijftig jaar en sponzen worden nog veel ouder. Lopen, vliegen of zitten zij nu ook kreunend en steunend met stijve botten, vervaagde kleuren en een kaal lijf aan het eind van hun leven? En hoe zit het met woudreuzen.? Voor een populier houdt het met een honderd jaar wel op, Middeleeuwse eiken zijn door de impact van oorlogen zeldzaam geworden, maar in Zweden is een spar gevonden die 9.500 jaar geleden ontkiemd is. Regelmatig afbrekend en steeds weer uitlopend, een toonbeeld van levenskracht.

Waarom onze Rens geen jonge Adonis meer is heeft alles met strategie en milieu te maken. In de natuur heb je nu eenmaal sprinters en duurlopers. Kijk maar in de moestuin. Vrijwel alle onkruiden zijn sprinters. Razendsnel groeien, bloeien, enorme hoeveelheden zaad zetten en het is weer gedaan met het leven. Eikenbomen zijn echte duurlopers. Investerend in een enorm wortelstelsel, rustig een stevige stam opbouwend en na vele jaren bloeiend. Zo kan een eik het op een goede plek wel vijfhonderd jaar volhouden. Zelfs regelmatig kaal gegeten worden door eikenbladrollers is geen enkel probleem. De boom heeft voldoende reserves opgebouwd. Voor een koolmees is dat toch echt anders. Na een paar weken vol gepropt te worden door hun ouders moeten ze in de barre buitenwereld overleven. Elke misstap wordt afgestraft door de sperwer. Hap, slik, weg koolmees. Stramme botten? Minder veren groei? Jammer, dat betekent geen plek op de voedertafel, weg koolmees.

Wij behoren tot een diergroep die door hun grootte en vernuft meerdere decennia kunnen blijven leven. De vrees voor grote roofdieren hebben we bij onze verre voorouders achtergelaten. Zelfs de boze wolf is maar een sprookje. Hoe oud we kunnen worden blijkt vooral een lot uit de loterij. Minimale verschillen in het receptenboek van onze erfelijkheid of rondwarende virussen en bacteriën zijn al voldoende om levens te verkorten of te verlengen. Pas toen wij in staat waren om te sleutelen aan onze gezondheid werd ouderdom voor velen bereikbaar. Hoewel de bovengrens steeds verder lijkt te verschuiven zit er wel een houdbaarheidsdatum op onze celdeling, aderen en brein.

Tenzij we onszelf weten te veranderen in volledige bionische robots zullen we velen in de natuur blijven overleven maar nooit zo oud worden als woudreuzen.