Ooit was ik bang voor de Boze Wolf. Als je wat ouder wordt komen de rationele angsten – als die puist maar niet doorzet voor het weekend – en weer later de vrees niet serieus genomen te worden als potentieel verwekker van gezond nageslacht, omdat andere mannen groter, intelligenter of beter bij kas lijken. Lastig blijven de angsten over zaken die buiten je macht om gebeuren, maar waarvoor je wel verantwoordelijk kan worden geacht. Toen ik pas voor de krant werkte, had ik een geregeld terugkerende nachtmerrie. Dan droomde ik dat ik netjes en op tijd mijn werk verzonden had, maar dat ’s anderendaags, prominent in het midden van de krantenpagina stond: ‘Door onze correspondent Rens van Ginneken’. Met daaronder een groot, rechthoekig, maar vooral wit en leeg vlak…

De angstveroorzakende problemen verdwijnen, of je leert er de betrekkelijkheid van inzien. Inmiddels weet ik dat de wolf een nuttig zoogdier is. Hoewel hij ook bepaald niet door iedereen met open armen verwelkomd werd toen hij zijn poten schuchter over de Duits-Nederlandse grens zette om hier zijn rentree te maken. Het Roodkapjes sentiment zit nog diep. Puisten verdwenen, een gezond nageslacht mag ik daadwerkelijk op mijn CV en profielpagina’s zetten en grotere, rijkere en slimmere mannen bleken ook hun sores te hebben, van enge ziektes en extreem veeleisende werkgevers tot een echtgenote die niet mag weten dat zijn interesse eigenlijk toch meer bij het eigen geslacht ligt, hypotheek en kindervreugd ten spijt.

Maar angst is een taaie bitch. Voor elke getackelde vrees komt een nieuwe terug. De meest actuele zijn niet heel dramatisch, maar wel erg onoverkomelijk. Liever had ik bekend dyslectisch te zijn, dan voor een leesbril op pad te moeten. Ik durf nog wel een radslag te maken, maar of het er nog even sierlijk uitziet als dertig jaar geleden? Bij een wandelingetje alweer tien jaar geleden, ik heb altijd redelijk ver kunnen springen, zeilden mijn kinderen vlot over een slootje, terwijl ik daar maar bleef talmen op de zompige kant. Ik wist dat ik in theorie de paar metertjes moest kunnen overbruggen, maar ik durfde het gewoon niet meer. Bang om verkeerd terecht te komen en per ambulance afgevoerd te moeten worden. Mijn nek zit geregeld vast, er groeit hardnekkig haar op vreemde plaatsen, terwijl mijn kruin al veel te zichtbaar wordt tussen de resterende grijze plukken, kinderen fietsten me eruit, ik wil steeds vaker een dutje na het eten, waarbij schamper gelach mijn deel is, vanwege mijn nieuw verworven gesnurk.

Kleine hapjes worden er van de jeugdigheid afgeknabbeld, totdat er straks iets weinig jeugdigs meer overblijft, laat staan iets appetijtelijks. Een tijdje terug dacht ik het monster van de verglijdende tijd nog te slim af te zijn, door een flinke portie haarspoeling van mijn ooit oorspronkelijke haarkleur te gebruiken. Me niet realiserend dat sommige dingen niet meer corresponderen met de rest van je verschralend voorkomen.

Ontsteld blikte ik in de badkamerspiegel. Een ontstelde Eddy Wally blikte terug. ’t Valt niet mee, Chérie.