Er waren tijden dat ik voor de atletiekambities van mijn dochters jaarlijks 25 duizend kilometer aflegde. Vooral de oudste zocht het graag ver van huis. Trainingen bij de eigen clubs in Best en Vught, naar de regiotraining (‘regio’ is hier een rekbaar begrip) in Sittard, wedstrijden in Gent, Amsterdam, Dortmund, Leiden, Antwerpen. Talloze uren bracht ik door langs afgelegen atletiekbanen, in blubberige bossen en op tochtige tribunes. Uiteindelijk lag haar toekomst in een heel ander vakgebied, maar destijds leek de top even onder handbereik.
In haar prille puberteit werd het nationale sportbeleid ingrijpend veranderd. Er kwam fors meer budget en trainingsfaciliteiten werden ruimer en ruimer. De atletiek in het land profiteerde daar ook van, met een betere begeleiding, betere doorstroommogelijkheden en steeds vollere wedstrijdagenda’s vanaf de juniorenleeftijd. Dat betaalde zich al binnen enkele jaren uit, met veel meer aanwas van talentvolle jonge atleten. Rond 2012 zagen we de concrete voorbeelden daarvan met eigen ogen op de in- en outdoorbanen. Bij het hordenlopen, de middellange afstanden, het polsstok hoogspringen, de meerkampen en bij de verschillende estafettevormen zagen we toen al bij jonge atleten: dat kon weleens wat worden. En ze werden alleen maar beter en beter.
Dus zat ik vrijwel dagelijks het WK Atletiek in Boedapest te volgen, soms met klamme handjes. Vooral de meerkampen vind ik fantastisch, vanwege de verbijsterende prestaties, maar ook vanwege de kameraadschap tussen concullega-atleten. Mijn oudste dochter kijkt ook, vanuit haar nieuwe stek in Valencia, dat weet ik zeker. Haar trainingsmaatjes van weleer en haar concurrentes van toen komen nu veelvuldig in beeld. Meiden die je in de callroom, of in het gras naast een Roosendaalse baan tegenkwam en weleens sprak. Mijn dochters directe concurrente op de horden - hoewel ze het prima samen konden vinden - was vaak Maayke Tjin-a-Lim. Ik juichte voor Maayke toen ze op dit WK door mocht naar de halve finale op de 100 meter horden en dacht aan het wat spichtige, maar toen al enorm gedreven meisje van 2012. Een Daphne Schippers, die iedereen al stof liet happen toen ze nog door acne geplaagd werd. Het titaantje Jorinde van Klinken op discus en kogel: je zag haar groeien en nu hoort ze bij de wereldtop. De fantastische meerkampster Anouk Vetter. De toen al onwaarschijnlijk snelle Femke Bol, Nadine Visser, Tasa Yiya en Lieke Klaver. Ik zag ze voorbijsnellen in hun clubkleuren of met een broodje kroket langs de baan. Soms beklommen ze het ereschavot, een volgende keer huilden ze in de armen van hun ouders na een valse start of een pijnlijke val op het stroeve tartan. Als het een toernooi was waar ook de volwassenen van de partij waren, liepen de meiden tussen hun onderdelen door gauw even naar de hordenbaan, waar ze dan samen zwijmelden bij aller idool: Gregory Sedoc. Ik kijk zelf ook nog steeds graag naar de hordenwedstrijden: het is altijd bloedstollend spannend. De verschillen worden, ook aan de top, steeds kleiner bij dit enorm technische onderdeel. Ik weet nog uit mijn dochters tijd dat we vaak nog minuten voor de wedstrijd de spikes onder haar loopschoenen verwisselden voor langere of kortere, afhankelijk van de omstandigheden.
Ik heb nog altijd zo’n scherp puntje in mijn portemonnee zitten als aandenken aan die tijd en aan mijn dochter-op-afstand.
De ogen zijn altijd gericht op de winnaars. Sifan Hassan en Femke Bol oogsten terecht onze bakken vol bewondering. Maar ik vind al die Nederlandse atleten die zich kwalificeren voor dit mondiale toernooi al helden. Ze hebben hun halve jeugd op de baan en in het krachthonk doorgebracht. Ze hebben er veel voor moeten doen en nog veel meer voor moeten laten. En, ondanks alle inspanningen halen de meesten de grote toernooien niet. Vergis je niet: het niveau is absurd hoog. Ooit hadden we een enkele marathonloper die serieus meetelde, maar nu speelt Nederland op tal van onderdelen een belangrijke rol, naast atleten uit de grote atletieknaties: de VS, Jamaica, Engeland, Cuba.
Ik zag de geboorte van deze Gouden Generatie, ik was erbij, met klamme handjes.