In de vorige aflevering van het Oirschots Weekjournaal beschreef columnist en redacteur Rens van Ginneken zijn eerste ontmoeting met edelherten. Veilig verborgen achter een kijkscherm stond hij voor zijn gevoel oog in oog met de grootste grazers van Nederland anno 2023. Uit zijn als altijd weer prachtig gevlochten woorden klonk ontzag voor deze dieren die nu nog keurig achter een hek hun rol in het Brabantse ecosysteem mogen oefenen maar straks uit gaan zwerven. De Mortelen, de Scheeken en uiteindelijk mag het volledige Van Gogh Nationale Park weer hun woongebied worden. Deze belevenissen lezend ging ik in mijn fantasie terug in de tijd. Hoe zou onze minstreel Renzo in de Middeleeuwen, de Romeinse tijd of in de late steentijd het Brabantse groot wild hebben beleefd? Wat liep er rond of sloop door de bossen? Hoe gevaarlijk was het om zonder musket, kruisboog of werpspies en met enkel een luit door eindeloze wouden te trekken?
Toen de eerste landbouwers vierduizend jaar geleden vanuit het zuiden de Brabantse wouden introkken waren er geen prachtige vergezichten. Geen heidevelden, geen coulissen landschap, alleen maar bos. Op de hoge zandgronden relatief open met veel eik, berk en op de wat lemige plaatsen ook linde. De beekdalen en het land van Maas en Waal was totaal onbegaanbaar. Moerasbossen van hoog opgaande populieren, elzen en essen maakten het alleen toegankelijk voor elanden die met hun enorme platvoeten smalle wildpaden van en naar het water maakten. Hoger en droger werd hun rol als grazer overgenomen door oeros, Europese buffel, edelhert en ree. Wilde zwijnen waren overal talrijk en aten hun buikje rond aan alles wat met hun wroetschijf te vinden was. Grote en kleine roofdieren als lynx, wolf, wilde kat en das waren algemeen. Met de mens verscheen er een nieuwe en onbekende alleseter op het toneel. Vanaf de eerste dag in Brabant werd er niet alleen gejaagd op grote planteneters maar werd er ook bos gekapt of afgebrand. Heide en grassen kregen zo de kans om zich uit te breiden en dat betekende voor hertachtigen nieuw voedsel. Tegelijkertijd werden ze zo ook steeds kwetsbaarder. Welke soort als eerste verdween is niet bekend. Oerossen en Europese buffels (wisenten) zaten hier aan de uiterste westrand van hun verspreidingsgebied en zijn mogelijk al in de Bronstijd (2700 jaar geleden) al verdwenen. Ook de lynx zal zich toen al teruggetrokken hebben in de Belgische Ardennen en de Duitse Eifel. Wanneer de wilde kat verdwenen is blijft onbekend, omdat dit prachtige dier niet met de mens concurreerde en zelfs zoveel mogelijk uit de weg ging.
Wolven zijn tot ver in de negentiende eeuw algemeen geweest. Kinderen leerden uit verhalen hoe verschrikkelijk ze waren maar ontmoetingen tussen mens en wolf waren zeldzaam geworden. Kuddes werden bewaakt door schaapshonden en wat er nog rondzwierf was jong en onervaren. Net als nu bestond hun voedsel voornamelijk uit ree en zwijn. Honderd jaar later zou het Brabantse landschap zodanig op de schop gaan dat er geen plaats meer was voor groot wild. Pas toen men in de jaren zeventig besefte dat zo ook de laatste natuur vernietigd zou worden keerde het tij. Zwijnen en wolven keerden op eigen pootjes terug, bevers werden uitgezet en hebben inmiddels de Beerze teruggevonden.
Wij zullen weer met wilde dieren moeten leren leven. Grenzen stellend maar ook ruimte gevend aan herrezen Brabantse ecosystemen.