De zeer gewaardeerde natuurfotograaf Ron tipte me over een plekje, verscholen in het weelderige groen in de Mortelen. Daar zouden regelmatig edelherten te spotten zijn. Tegen de schemering trok ik met mijn vriendin en mijn moeder naar de herten-hotspot, met de verwachtingen niet al te hoog gespannen. Maar warempel: daar achter een robuust houten hekwerk met flink wat kijkgaten erin stonden de majestueuze beesten. Het blijft altijd bijzonder, zo’n onverwachte ontmoeting met een wild dier. Een bonus kregen we ook nog ter plekke: een ontmoeting met de vriendelijke Ria, die wekelijks mooie natuurplaatjes aanlevert voor dit blad, maar die ik voor deze rendez-vous ‘in het wild’ nog nooit was tegengekomen.
Sinds het heengaan van pa is mijn moeder hier al enkele keren komen logeren. We trekken er dan geregeld eens op uit: een wandelingetje op de Landschotse Heide, of naar de kapel van de Heilige Eik, waar we – allebei niet gelovig, maar toch – een kaarsje branden ter herinnering aan onze gemiste man en pa en we bezochten nog moeders jongste zusje in Brielle. De afgelopen week stonden dus de edelherten op het programma. Maar we maakten ook een historische wandeling door onze mooie dorpskern. De Dekanijstraat en de daarop uitkomende smalle, eeuwenoude steegjes bijvoorbeeld. Mijn moeder kijkt haar ogen uit en verbaast zich over de vele trapgeveltjes, oude luiken en uit het lood hangende muren uit de tijd van Willem van Oranje. We zien de fraaie Spoordonkse Watermolen en eten een ijsje in Middelbeers, bij het huis van ooit de Beerse bovenmeester, die nog familie is van de inmiddels gevierde schrijver en tv-personality Marcel van Roosmalen. Een bezoek aan Museum de Vier Quartieren maakt het feestje compleet. Ik ben er al vaak binnen geweest, maar altijd ‘beroepshalve’, zoals dat dan heet. Nu kregen we van de vriendelijke vrijwilligers het complete pakket, mét rondleiding en toelichting over de Oirschotse gebruiken & gebruiksvoorwerpen uit de tijd van Vincent van Gogh, toen het leven voor de gemiddelde Kempenaar nogal schraal was, zoals we zien. Een mooi extraatje is de tentoonstelling ‘Fiets’, waar mijn moeder zich vervolgens weer flink staat te verbazen over de wonderlijke voorloper van ons huidige stalen ros: de vélocipède. “Hoe klim je daar toch op? En af??”, vraagt ze zich hardop af.
We trekken naar een gezellig terras met mooi zicht over de Markt en ma zet de onvermijdelijke Sint-Petrusbasiliek op de foto. We besluiten dat we het leven maar per dag moeten plukken en bestellen een flinke Aperol Spritzer en proosten op pa. Bij zulke tripjes voel ik me als een toerist in eigen dorp. Je gaat toch anders kijken naar de zaken waar je anders achteloos aan voorbij fietst.
Het woord ‘waardering’ is hier wel op zijn plaats denk ik.
Die waardering meen ik ook terug te zien bij de andere bezoekers van de volle terrassen en de passanten op straat. Ik hoor Frans, Duits, Engels en ook opvallend veel Scandinavisch gekeuvel. Voor de Brabantse leek, zoals ik op het gebied van de voormalige Vikingen, is het verschil tussen Deens, Fins, Noors of Zweeds amper te onderscheiden. Waar komen al die lui toch ineens vandaan? Ach verrek: het WK IJslandse Paarden is natuurlijk gaande in ons dorp, een prachtig spektakel waar ik een paar jaar geleden ook eens een kijkje ging nemen. De bediening op de terrassen doet haar stinkende best om alles te belopen en om het hooggeëerd internationaal publiek te behagen, teneinde ongetwijfeld een topomzet te draaien. Daarbij hoor ik bij de serveersters vaak het hoekige Engels voorbijkomen dat ons land in internationale kringen zo typeert. Ik moet ineens weer denken aan de Oirschotse mevrouw die eens beleefd aan een Laotiaanse bezoekster vroeg: “Did you have a good rice?” Ons dorp heeft ineens tóch de multiculturele toeristische allure waar het zich zo mooi voor leent.
Moeder en ik, we lachen naar elkaar. Soms zit het tegen, maar vandaag is het leven goed in het Brabantse land.